In Antons tweestrijd vertelt de Bredase advocaat Anton Bastiaansen hoe zijn leven in de zomer van 1828 een bijzondere wending kreeg. Een aantrekkelijke, adellijke weduwe geeft hem de opdracht om een mogelijke fraude te onderzoeken. Anton, die ondanks zijn achtendertigjarige leeftijd nog altijd vrijgezel is, wordt op slag verliefd op zijn opdrachtgeefster. De uit Brussel afkomstige Thérèse ziet in hem wel een interessante man om af en toe het saaie leven van een alleenstaande dame in het duffe vestingstadje Breda te doorbreken. Zo ontstaat er geleidelijk een relatie tussen Anton en Thérèse, maar de grote verschillen in afkomst, levenservaring en ambitie maken dat de romance zich bepaald niet zonder spanningen ontwikkelt.

Anton is van eenvoudige boerenafkomst. Hij was voorbestemd om priester te worden maar koos uiteindelijk voor een rechtenstudie. Hij moet zich door hard werken een positie zien te verwerven. Breda is een stad met grote standsverschillen. Er is een kleine elite van juristen, officieren en renteniers die de dienst uit maakt. Onder de bevolking heerst grote armoede omdat er al jarenlang sprake is van economische stagnatie. Anton wordt door zijn werk als advocaat regelmatig geconfronteerd met de negatieve gevolgen van de crisis en is begaan met het lot van de armen.

In de Zuidelijke Nederlanden nam in 1828 de onvrede over de regering van koning Willem I snel toe. De broer van Thérèse is een activistische  Belgische liberaal die Anton voor zijn idealen probeert te winnen. Maar in het Oranjegetrouwe Breda zou openlijk verzet tegen het regeringsbeleid wel eens heel slecht kunnen vallen, ook al deelt de grotendeels katholieke bevolking veel grieven van de Belgen.

De personen en hun belevenissen in Antons tweestrijd zijn fictief, maar zijn geplaatst in een realistische historische context.